Verbod informeel onderwijs onvoldoende onderbouwd

Het kabinet wil een verbod instellen op informeel onderwijs aan kinderen dat aanzet tot haat, geweld of discriminatie. Het voorstel beargumenteert voldoende dat sommige inhoud van informeel onderwijs problematisch is. De onderbouwing van het voorstel schiet echter op een aantal punten tekort. Zo wordt niet duidelijk hoe groot het probleem is en in hoeverre een verbod dat probleem op kan lossen. Ook wordt niet duidelijk of het voorstel werkbaar is voor (religieuze) instellingen. Dat schrijft ATR in een advies aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).

Context

Het kabinet wil kinderen beschermen tegen uitlatingen die aanzetten tot haat, geweld en/of discriminatie. Strafrechtelijk ingrijpen is mogelijk als dergelijke uitingen in het openbaar worden gedaan. In een besloten setting van bijvoorbeeld een weekendschool of catechisatie is ingrijpen niet mogelijk. Met dit wetsvoorstel regelt het kabinet dat optreden mogelijk wordt in dat informele onderwijs. 

Probleemanalyse

Uit de toelichting van het voorstel blijkt echter niet wat de omvang van het probleem is en in hoeverre het probleem wordt opgelost met dit wetsvoorstel. Daarnaast ontbreekt een goede toelichting voor de keuze om een nieuw bestuursrechtelijk toezichtregime in te stellen vanwege dit verbod. Die toelichting is belangrijk zodat duidelijk wordt waarom niet is gekozen voor het uitbreiden van het strafrechtelijke verbod op het aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. 

Werkbaarheid en regeldruk

Uit de toelichting blijkt niet dat (religieuze) instellingen zijn betrokken bij het opstellen van het wetsvoorstel. Het is dus niet duidelijk of het wetsvoorstel werkbaar is voor hen. Verder is de regeldrukberekening niet compleet. ATR adviseert om die aan te vullen.

De  formele titel van het wetsvoorstel is Wet toezicht informeel onderwijs